Met Matthias Weckmann (1616-1674) is iets geks aan de hand. Musicologen roemen zijn werk en schetsen zijn grote invloed op de (Noord-)Duitse orgelcultuur. Tegelijk wordt hij in vergelijking tot de andere grootmeesters uit die periode en omgeving betrekkelijk weinig gespeeld of is er in het beste geval een soort top 5 (of is het slechts een top 2?) van zijn oeuvre wat de lessenaar haalt. Waar ligt dat toch aan?
Met vijftien vrije werken, acht grote meerdelige koraalfantasieën en een vierdelig Magnificat behoort Weckmann ook tot de meest productieve groep Noord-Duitse orgelcomponisten. Daarnaast heeft hij nog aantal andere instrumentale en vocale composities nagelaten.
Opvallend is het verschil tussen de vrije werken en de koraalgebonden composities. Is hij bij de eerste vooral de meester in de beroemde stylus phantasticus, in de koralen veroorlooft hij zich veel minder vrijheden en voert een gedegen maar mooi contrapunt de boventoon. Daarmee onderscheidt hij zich van bijvoorbeeld Buxtehude, Bruhns en Reincken.
In de vrije werken is het overigens niet alleen Noord-Duits wat de klok slaat, ook Italiaanse invloeden, opgedaan via Froberger en Frescobaldi, komen voorbij. Een juweeltje is het Praeludium à 5 In notendop komen de diverse facetten van de stylus phantasticus voorbij. Dat het werkje onder de categorie ‘zweifelhaft’ valt neem ik graag voor lief. Misschien moeten we het, vanwege die voorbeeldfunctie, gewoon ook zijn anonieme status laten houden. Zo Weckmann-achtig is het ook weer niet.
Italiaanse speler en orgel, toch ook weer Duits
Voor deze integrale tekent de Italiaan Matteo Venturini die onder andere orgel doceert in Mexico en is afgestudeerd op een laatbloeier uit het Noorden van Duitsland, Daniel Magnus Gronau. Eerder nam hij voor Brilliant Classics daarom al twee keer een ‘after Bach’ op(Gronau uiteraard en Müthel), nu dus een ‘before Bach’.
Voor deze opname bleef hij in eigen land, de Chiesa Parrocchiale Nostra Signora di Fatima in Pinerolo. Het instrument, in 2011 gebouwd door Dell’Orto & Lanzini, is een soort miniatuur lookalike van het Schnitger-orgel in de Jacobi in Hamburg. Ook qua klankbeeld sluit het er dicht bij aan. Het is echter geen dogmatische kopie, wat onder meer valt af te lezen aan een volledig groot octaaf en een klavieromvang die tot f3 loopt. Een (gematigde) middentoonstemming heeft het dan weer wel. Het orgel klinkt in de labialen heel overtuigend, maar de tongwerken zijn niet altijd even boeiend
Venturini blijkt zich wat de vrije werken betreft als een vis in het Weckmann-water te voelen. Hij heeft zich goed ingeleefd en weet de soms wat star aanziende partituren dynamisch voor het voetlicht te brengen. Over de wijze waarop hij zich vrijheden veroorlooft in tempowisselingen en dynamiek zullen de meningen verdeeld zijn. Ik mag dat wel. Het levert bij deze composities een goede spanningsboog op, waardoor er soms een mooie retoriek ontstaat.
Gek genoeg weet hij die lijn niet altijd door te zetten naar de koraalgebonden werken. Hier is bijna iedere dynamiek verdwenen, soms op het saaie af. Dat is jammer. Juist daar zou je de retoriek verder uitgewerkt willen horen. Bij de koralen wordt regelmatig gesoleerd met de tongwerken. Omdat deze, zoals gezegd, toch net wat finesse missen gaat dat op enige moment wel wat vervelen.
Weckmann: boeind of niet?
Terugkomend op de vraag waarom Weckmann in de schaduw lijkt te blijven staan van zijn tijdgenoten: ongetwijfeld heeft dit te maken met zijn meer dogmatische benadering. Zijn koralen moet je stevig bestuderen, beluisteren en inleven, voordat ze hun geheimen prijsgeven. Want dat ook die koralen vol kleurrijke geheimen zitten is zeker, maar je moet er wel wat voor doen! Dat toont ook deze cd-box. In de vrije werken is Venturini daar goed in geslaagd, bij de koraalfantasieën mis ik hier toch soms het nodige inlevingsvermogen. Deze les is wel geleerd: het vrije werk van Weckmann houdt niet op bij zijn Fantasia in d.